Lekker griezelen

(uit Wijkblad Donderberg, september 2018, door Willie de Kubber-Verheijden)

De herfst is in het land, tijd van nevelsluiers, ochtendmist, vallende bladeren die kraken onder de schoenen, tijd om verhalen te vertellen zittend rondom de vuurkorf, bij voorkeur griezelverhalen……

Mijn vriendin Marjo en ik hielden ervan om spannende plekken te bezoeken, zo fietsten we regelmatig naar het einde van de Horsterweg, daar stond het laatste huis van Blerick en dat was een onbewoonbaar verklaarde woning. De schuur was helemaal ingestort, het dak van het huis gedeeltelijk, de muren waren schots en
scheef en de tuin was totaal overwoekerd. Het verroeste hek kraakte gevaarlijk bij het openen. Als we ons een weg door het dichte struikgewas baanden waanden we ons in een Afrikaans oerwoud. Uiteindelijk stonden we dan op de terrastegels die dik onder het mos zaten en keken naar binnen. Een stoel met drie poten, een
ingezakte kast, een tafel, een kinderstoel met een pispotje en zelfs een piano stonden in de kamer.

Wij fantaseerden dat het een spookhuis was, dat de geesten van de mensen die hier vroeger gewoond hadden nog rondwaarden. Ze waren boos dat hun woning onbewoonbaar was verklaard en konden geen rust vinden. Bewijzen hadden we ook, een spinnenweb dat verdwenen was, een toets van de piano was ingedrukt, het enorme stofnest dat aan de kroonluchter hing lag ineens op de grond. Kortom het was heerlijk griezelen en het kon geen kwaad want verder dan het terras kwamen we niet, nog voor geen goud gingen we naar binnen.

Ook een favoriete plek voor Marjo en mij was “ut gebraoke slaot” (het gebroken slot) in Grubbenvorst, een ruïne van een middeleeuws kasteel. Dat was een heel
eind fietsen, dus dan gingen de boterhammen en de aanlenglimonade mee. Voor meisjes met veel fantasie die erg van griezelen hielden was het gebroken slot het
summum. We zaten tegen de oude muren en verzonnen verhalen over ridders en jonkvrouwen, zwaardgevechten, duels, graven in harnassen op vurige paarden,
schakingen, onthoofdingen, donkere kerkers.

Op een mooie zomerdag tijdens onze grote vakantie fietsten we weer eens naar Grubbenvorst, stalden onze fietsen en liepen het laatste stukje richting ruïne. Als
vanzelf gingen we langzamer lopen omdat we iets zagen liggen bij de muur waar wij altijd onze boterhammen aten. Eerst dachten we nog een jas of zoiets, maar
dichterbij komend zagen we dat het een man was, een lijk. Als door een bij gestoken stoven we weg, gillend van schrik. We renden het erf op bij de eerste de beste
boerderij en schreeuwden “dao leet ein liek beej ut gebraoke slaot, help”. Maar de boer had er geen boodschap aan “wat môt geej heej stadse vrouwluuj, van mien erf aaf of ik smiet ôch beej de verkes.” Ik stootte Marjo aan “kôm renne want vader zeet det verkes alles vraete!”

Wij durfden absoluut niet nog naar een andere boerderij te gaan, dus fietsten we zo hard we konden naar Blerick, naar de moeder van Marjo. Zij geloofde ons wel, we waren ook zo erg van streek, ze moest ons wel geloven.

Nu zou je meteen het mobieltje pakken en 112 bellen, maar in die tijd waren er geen mobieltjes en ook geen 112. De meeste mensen hadden nog niet eens vaste telefoon, Marjo’s moeder ook niet. Zij pakte haar fiets en ging met ons mee terug naar Grubbenvorst. Bij het gebroken slot aangekomen was ons lijk verdwenen.
We vonden wel een lege fles die naar spiritus rook. “Och” zei Marjo’s moeder “dat is een dronkaard geweest die hier zijn roes heeft uitgeslapen. Sommige mensen zij zo verslaafd dat ze zelfs spiritus drinken.”

We waren erg onder de indruk van het hele gebeuren en fietsten samen naar huis.

Het duurde een tijdje voor we weer de moed hadden om naar het gebroken slot te fietsen, maar uiteindelijk kwam het er toch weer van. Een menselijk overschot hebben we nooit meer gevonden, wel een dood konijntje. Dat vonden we heel zielig, we hebben het diertje begraven en staande op het graf het Ave Maria gezongen.

Als we daarna – om indruk te maken – aan anderen vertelden dat we een keer bij het gebroken slot een lijk hadden gevonden, dan was dat niet gelogen. En dat was dan weer mooi meegenomen, hoefden we het ook niet te biechten.

© Willie de Kubber-Verheijden